Links ons kantoor, rechts het trailerhuisje met de afgebakende tuin.

Vier weken verbleef hij met zijn naasten bij een gastgezin in Arnhem, een noodverband. Er werd gezocht naar een oplossing. En zo kwam het dat hij mijn buurman werd. Ongeveer een maand geleden namen ze intrede in het trailerhuisje dat op intitiatief van de buurt op ons terrein staat: hij, zijn vrouw en hun twee kinderen (4 en 6 jaar). De derde is op komst. 

Ik stel geen vragen. Tenminste, geen vragen over het leven dat achter hen ligt. Oekraïne, oorlog, vluchten: ik kan me er iets bij voorstellen – en tegelijkertijd helemaal niets. Wat telt is dat ze hier willen blijven, dat ze nooit meer terug willen en in Nederland een bestaan op willen bouwen. Hij wil een auto kopen. Hij wil geholpen worden aan zijn oog, moet geholpen worden aan zijn oog. Anders kan hij blind raken. Een natuurlijk een groter huis in de toekomst. Doelen zat. 

Werk had hij vrijwel meteen. Ik meen dat hij in zijn vorige leven muzikant was, zanger als ik me niet vergis (hij spreekt Pools en Oekraïens, Google Translate biedt uitkomst). Maar dat wat achter hem ligt telt niet meer. En dus werkt hij nu bij Veldman, hij legt zonnepanelen. Iedere ochtend stapt hij voor zeven uur op de fiets. Zes dagen per week. Iedere dag een stap dichterbij het verwezenlijken van zijn dromen.

De auto, operatie en het huis zijn toekomstmuziek. De spaarpot moet eerst gevuld. Wat niet kon wachten was een omheining rondom het grasveld voor het huis, zodat zijn jonge kinderen veilig kunnen spelen. Want een bouwterrein betekent busjes, aanhangers en vrachtwagens. (Je moet er niet aan denken.) Schuchter vroeg hij of hij de pallets die hij ergens in een hoek van ons terrein had zien liggen mocht gebruiken. Met wat buren hielp ik hem aan fatsoenlijk hout en samen timmerden we op een maandagavond een hek in elkaar. Een handige vent, merkte ik. Vlot. Grappig. Erg gedreven bovendien.

‘Ga je een keer mee de bouw op?’ vroeg ik toen het hek stond. Hij stemde in en voegde zich de zaterdag erop bij ons. We vlochten betonstaal, werkten hard, hadden plezier.

Die avond meldden mijn vrouw en ik ons bij zijn stulp voor een barbecue. We waren uitgenodigd. We betraden de tuin via het deurtje in de omheining. ‘Nee, nee!’ zei hij toen ik zijn loon voor die dag aan hem wilde geven. Met zijn hand maakte hij een afwerend gebaar. De hulp bij het bouwen van het hek was welkom geweest, maar dit was toch zeker niet nodig. Ik probeerde het bij zijn vrouw, maar daar kon ik de enveloppe evenmin slijten. ‘Ga zitten,’ zei ze. De man schonk wodka in, legde vlees op de de barbecue. En de avond was lang.

In bed die nacht – ik slaap al weken slecht – dacht ik na over de vorige crisis. Die van 2013, weet u nog? Er kwam een gevoel van heimwee op. Het was alle hens aan dek geweest. We hadden een gezamenlijke vijand en dus hielpen we elkaar: onderaannemers, medewerkers, opdrachtgevers. Want thuis zaten gezinnen met schoolgaande kinderen, er moesten dromen waargemaakt. We grepen iedere kans die voorbijkwam met beide handen aan en werkten hard. Er vielen geen ontslagen, we groeiden, individueel en als club. We versloegen de crisis! 

Toen alles beter werd kwam de klad erin. De afgelopen jaren hebben wij mensen ons volgevreten als een luie vakantieganger op een strandbedje in de zon: moeilijk vooruit te branden, het lichaam zwaar en ongezond. Ik merk het aan alles: het ongeduld, het gebrek aan weerbaarheid, hoe met tegenslagen wordt omgesprongen. De drive om er samen iets van te maken ontbreekt. In de bouw wordt op dit moment vooral naar elkaar gewezen, in plaats van dat we elkaar helpen.

De gevolgen komen nog slechts beperkt aan de oppervlakte, maar de crisis is al lang begonnen. Het is té lang, té goed gegaan. Om bij het voorbeeld van het strandbedje in de zon te blijven: het lichaam van de vakantieganger is ziek, de vakantieganger heeft het alleen nog niet door. Hij negeert de signalen en kijkt de andere kant op, in de hoop dat… ja waarom eigenlijk? 

Ik draai er niet omheen, directeur-eigenaar zijn van een bouwbedrijf is geen pretje op dit moment. Personeelstekorten, oplopend verzuim, prijsstijgingen en toegenomen levertijden veroorzaken de nodige pijn. Ik hoef mijn mailbox of Whatsapp maar te openen of ik word ermee geconfronteerd. Ik vrees dat het pas beter wordt wanneer iedereen de pijn voelt. Pas als we de bodem zien gaan we elkaar weer helpen, gaan we elkaar weer als mensen zien. Mijn voorspelling: nog even en dan zijn we allemaal weer net zoals hij.

Recommended Posts

No comment yet, add your voice below!


Add a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *