Mensen van Mensink #3: Aron + Henk

‘Mensink is een verzameling vakmensen.’ Mooie woorden, maar wie zijn ze, waar zijn ze goed in en waarom doen ze wat ze doen? Het is de hoogste tijd voor antwoorden. Deze keer: metselaar Henk (66) en timmerman Aron Hofstede (33), vader en zoon.

Henk, waarom koos je er ooit voor om de bouw in te gaan werken?

Henk: ‘Leren was niets voor mij. Ik ben toen ik veertien jaar was begonnen als opperman bij een kleine aannemer. Daarna heb ik het metselen geleerd. In de jaren tachtig was het crisis in de bouw, waardoor ik bij de spoorwegen belandde. Na een reorganisatie ben ik teruggekeerd in de bouw. Ik ben altijd een handige jongen geweest. Mijn vader was dakdekker. Het buitenleven, het vrije leven spreekt me aan. Binnen zitten is niets voor mij.’

Wat vind je mooi aan het ambacht metselen?

Henk: ‘Dakdekken heb ik ook wel gedaan, maar een dak ziet geen mens meer, een gevel wel. Dat is het belangrijkste verschil. Metselen is eervol werk. Geen muur is hetzelfde, elke dag is anders.’

Aron: ‘Een mooi product maken, dat is wat jij het leukste vindt.’

Henk: ‘Dat is zo. Niet alleen een steentje wegleggen, maar een mooie rollaag maken. Het metselwerk is de finishing touch, het bepaalt de uitstraling van een woning. Het moet er goed uitzien.’

Wat dacht je toen Aron zei dat hij ook de bouw in wilde?

Aron: ‘Hoe oud was ik? Vijftien, zestien? In zat in het derde jaar van het vmbo.’

Henk: ‘Ik heb een tijdje staan lachen toen hij dat vertelde. Net als mijn vrouw overigens. Aron lag het liefst de hele dag op de bank.’

Aron: ‘Of ik was buiten aan het klooien met mijn vrienden. Ik was een skater. Mijn broer is een handige jongen, die was altijd in de schuur aan het knooien. Maar goed, ik moest toch iets kiezen. Ik wilde eerst timmerman worden, maar de leraar timmeren vond ik niet leuk. Toen ben ik gaan metselen. Belachelijk eigenlijk, hè?’

'Ik was blij dat hij niet achter een bureautje ging zitten.
Het is nuttig werk, je draagt iets bij. '

Welke rol heeft je vader gespeeld bij die keuze?

Aron: ‘Geen rol. Wij praatten thuis niet over zijn werk.’

Henk: ‘Om vier uur is het werk klaar.’

Aron: ‘Ik keek wel naar mijn broer, Robin. Die was met een bouwopleiding begonnen. Ik zag wat hij deed, dat sprak me aan. Hij werkte bij een mooi bedrijf, van hem hoorde ik de verhalen. De vrijheid en het lekker buiten zijn trok me. Henk was nooit zo enthousiast.’

Henk: ‘In die tijd werkte ik nog op de grote bouwen. Dat is ook niet zo boeiend, gewoon stampen. Wat had ik dan moeten zeggen? ‘Ik heb vandaag weer duizend steentjes weggelegd.’ Alsof jullie dat wat zou interesseren.’

Aron: ‘Mijn broer gaf de doorslag. Toen ik eenmaal stage begon te lopen was ik om.’

Henk, toen je eenmaal van de schrik was bekomen, vond je het een goed idee dat je zoon de bouw in ging?

Henk: ‘Jazeker, natuurlijk wel. Het is een blijvend beroep. Ik was blij dat hij niet achter een bureautje ging zitten. Het is nuttig werk, je draagt iets bij.’

En zwaar werk.

Henk: ‘Het was zwaar werk, inmiddels is het een stuk lichter. Het spul wordt er met de kraan bijgezet. Bovendien: je kan niet voor je kind kiezen, het is zijn keuze. Ik ben verder ook niet op een speciale manier bezig geweest met hem tijdens zijn opleiding.’

Aron: ‘Ik ben begonnen bij een metselbedrijf, maar dat vond ik vreselijk. Daarna heb ik bij een kleine aannemer mijn hele opleiding doorlopen. Totdat de crisis kwam. Na een paar maanden in de WW kwam ik opnieuw bij een metselbedrijf terecht. Via mijn vader, die hier toen al werkte, ben ik bij Mensink gekomen.’

Henk: ‘Ik had Aron een paar maanden meegenomen omdat mijn metselmaatlaarmaat was uitgevallen wegens ziekte. Gonard zei tegen mij: ‘Ik wil die jongen wel hebben.’ Dus ik zei: ‘Vraag hem zelf maar. Daar ga ik niet over.’’ 

Aron: ‘Het was een goede kans. Vrienden van mij werkten al bij Mensink. In de loop der jaren heb ik me hier ontwikkeld van metselaar tot allround timmerman. Dat vind ik ook het leukste, het werk klaar maken. Dat die ontwikkelingsruimte er was en is vind ik super.’

Henk, hoe is het om met je zoon samen te werken?

Henk: ‘Zoals met iedere andere vakman. Je moet niet denken dat we vader en zoon zijn op de bouw, nee dan zijn we gewoon Henk en Aron voor elkaar. Aron verstaat zijn vak. Ik kon hem niet zoveel leren.’

Aron, lachend: ‘Ik mijn vader wel.’

Henk: ‘Nou ja, soms. We werken geregeld samen aan een woning. Dan zegt Aron wel eens: ‘Dat moet je zo en zo doen.’ Hij is in een andere tijd opgeleid en groot geworden, ik heb altijd op de grote bouw gewerkt. Vroeger trokken we de isolatie mee omhoog als we metselden, dat moest van de baas. Het was een heel andere tijd, er werd veel gerommeld. Nu is het anders. Bij Mensink is de kwaliteit hoog en er is veel oog voor detail. Dat zit er bij mij inmiddels ook in. Ik werk hier alweer zeventien jaar.’

De nieuwe generatie Hofstedes is er al. Hopen jullie op een carrière in de bouw voor jullie zoon en kleinzoon?

Aron: ‘Mij maakt het echt helemaal niets uit.’

Henk: ‘Je kan dat toch niet dwingen.’

Aron: ‘Maar de bouw is een hartstikke gave wereld. Als je daar eenmaal inzit, je ding verstaat en je ding doet is het leuk.’

Henk, hoe lang mogen we nog van jou genieten?

Henk: ‘Eind dit jaar stop ik officieel, dan ga ik met pensioen. Maar ik zie het zo voor me dat ik nog twee dagen per week blijf werken. Helemaal stilzitten is niets voor mij. Wat zou ik dan moeten doen?’

Nog heel even en dan hebben we elkaar weer nodig

Links ons kantoor, rechts het trailerhuisje met de afgebakende tuin.

Vier weken verbleef hij met zijn naasten bij een gastgezin in Arnhem, een noodverband. Er werd gezocht naar een oplossing. En zo kwam het dat hij mijn buurman werd. Ongeveer een maand geleden namen ze intrede in het trailerhuisje dat op intitiatief van de buurt op ons terrein staat: hij, zijn vrouw en hun twee kinderen (4 en 6 jaar). De derde is op komst. 

Ik stel geen vragen. Tenminste, geen vragen over het leven dat achter hen ligt. Oekraïne, oorlog, vluchten: ik kan me er iets bij voorstellen – en tegelijkertijd helemaal niets. Wat telt is dat ze hier willen blijven, dat ze nooit meer terug willen en in Nederland een bestaan op willen bouwen. Hij wil een auto kopen. Hij wil geholpen worden aan zijn oog, moet geholpen worden aan zijn oog. Anders kan hij blind raken. Een natuurlijk een groter huis in de toekomst. Doelen zat. 

Werk had hij vrijwel meteen. Ik meen dat hij in zijn vorige leven muzikant was, zanger als ik me niet vergis (hij spreekt Pools en Oekraïens, Google Translate biedt uitkomst). Maar dat wat achter hem ligt telt niet meer. En dus werkt hij nu bij Veldman, hij legt zonnepanelen. Iedere ochtend stapt hij voor zeven uur op de fiets. Zes dagen per week. Iedere dag een stap dichterbij het verwezenlijken van zijn dromen.

De auto, operatie en het huis zijn toekomstmuziek. De spaarpot moet eerst gevuld. Wat niet kon wachten was een omheining rondom het grasveld voor het huis, zodat zijn jonge kinderen veilig kunnen spelen. Want een bouwterrein betekent busjes, aanhangers en vrachtwagens. (Je moet er niet aan denken.) Schuchter vroeg hij of hij de pallets die hij ergens in een hoek van ons terrein had zien liggen mocht gebruiken. Met wat buren hielp ik hem aan fatsoenlijk hout en samen timmerden we op een maandagavond een hek in elkaar. Een handige vent, merkte ik. Vlot. Grappig. Erg gedreven bovendien.

‘Ga je een keer mee de bouw op?’ vroeg ik toen het hek stond. Hij stemde in en voegde zich de zaterdag erop bij ons. We vlochten betonstaal, werkten hard, hadden plezier.

Die avond meldden mijn vrouw en ik ons bij zijn stulp voor een barbecue. We waren uitgenodigd. We betraden de tuin via het deurtje in de omheining. ‘Nee, nee!’ zei hij toen ik zijn loon voor die dag aan hem wilde geven. Met zijn hand maakte hij een afwerend gebaar. De hulp bij het bouwen van het hek was welkom geweest, maar dit was toch zeker niet nodig. Ik probeerde het bij zijn vrouw, maar daar kon ik de enveloppe evenmin slijten. ‘Ga zitten,’ zei ze. De man schonk wodka in, legde vlees op de de barbecue. En de avond was lang.

In bed die nacht – ik slaap al weken slecht – dacht ik na over de vorige crisis. Die van 2013, weet u nog? Er kwam een gevoel van heimwee op. Het was alle hens aan dek geweest. We hadden een gezamenlijke vijand en dus hielpen we elkaar: onderaannemers, medewerkers, opdrachtgevers. Want thuis zaten gezinnen met schoolgaande kinderen, er moesten dromen waargemaakt. We grepen iedere kans die voorbijkwam met beide handen aan en werkten hard. Er vielen geen ontslagen, we groeiden, individueel en als club. We versloegen de crisis! 

Toen alles beter werd kwam de klad erin. De afgelopen jaren hebben wij mensen ons volgevreten als een luie vakantieganger op een strandbedje in de zon: moeilijk vooruit te branden, het lichaam zwaar en ongezond. Ik merk het aan alles: het ongeduld, het gebrek aan weerbaarheid, hoe met tegenslagen wordt omgesprongen. De drive om er samen iets van te maken ontbreekt. In de bouw wordt op dit moment vooral naar elkaar gewezen, in plaats van dat we elkaar helpen.

De gevolgen komen nog slechts beperkt aan de oppervlakte, maar de crisis is al lang begonnen. Het is té lang, té goed gegaan. Om bij het voorbeeld van het strandbedje in de zon te blijven: het lichaam van de vakantieganger is ziek, de vakantieganger heeft het alleen nog niet door. Hij negeert de signalen en kijkt de andere kant op, in de hoop dat… ja waarom eigenlijk? 

Ik draai er niet omheen, directeur-eigenaar zijn van een bouwbedrijf is geen pretje op dit moment. Personeelstekorten, oplopend verzuim, prijsstijgingen en toegenomen levertijden veroorzaken de nodige pijn. Ik hoef mijn mailbox of Whatsapp maar te openen of ik word ermee geconfronteerd. Ik vrees dat het pas beter wordt wanneer iedereen de pijn voelt. Pas als we de bodem zien gaan we elkaar weer helpen, gaan we elkaar weer als mensen zien. Mijn voorspelling: nog even en dan zijn we allemaal weer net zoals hij.

Mensen van Mensink #2: Menno

‘Mensink is een verzameling vakmensen.’ Mooie woorden, maar wie zijn ze, waar zijn ze goed in en waarom doen ze wat ze doen? Kortom: wie zijn de mensen van Mensink? Het is de hoogste tijd voor antwoorden. Vandaag: Menno Nalis (42), maatvoerder.

Menno, hoe lang werk je al bij Mensink?

‘Twaalfenhalf jaar! Dat weet ik omdat ik net mijn jubileum heb gehad, inclusief fototaart.  Ik was 30 jaar toen ik bij Mensink kwam, daarvoor heb ik lang bij bij bouwbedrijf Besten gewerkt. Dat bouwbedrijf ging failliet en ik kende Gonard een beetje via mijn kameradengroep. Van het een kwam het ander. Mensink was in die tijd echt een boeren aannemer. Het was vrij en er werden veel grapjes gemaakt.’

Hoeveel mensen werkten er toen?

‘Twaalf geloof ik, er was veel saamhorigheid. Dat is er nog steeds, al is het anders nu het team vier keer zo groot is. Mensink is veel professioneler geworden en met de tijd meegegaan. Dat moet ook. Sander, Michel, Jurgen en Robin werkten er toen en werken er nog steeds, dat is wel mooi. Er is sprake van een vaste kern.’

Wat is de reden dat jij na al die jaren nog steeds bij Mensink werkt?

‘Ik ben ooit de bouw in gegaan omdat ik een buitenjongen ben. Mijn opa was timmerman en ik werk net als hem graag met mijn handen. De vrijheid in de bouw heeft me altijd aangesproken. Daarnaast is er veel veranderd, daardoor blijft het spannend. We bouwen nu met prefab wanden (elders gefabriceerde binnenmuren, red.), zijn redelijk ver met luchtdicht bouwen en passen steeds nieuwe en andere materialen toe. De woningen die we maken zijn daarnaast steeds mooier en kwalitatief hoogwaardiger geworden. Gonard vroeg een paar jaar geleden of ik maatvoerder wilde worden. Daar heb ik toen ‘ja’ tegen gezegd.’

'De bouw is veranderd. Een woning van A tot Z bouwen doen timmermannen niet meer. '

Je was ‘een beetje verzuurd’ schreef Gonard in zijn blog.

Lacht. ‘Dat is zijn kant van het verhaal. We hadden een meningsverschil over reiskosten. Ik had last van mijn knie, maar gaf dat geen rust en kreeg er meer last van. Zijn vraag kwam precies op het goede moment. Gonard zocht iemand die goed met gereedschap om kan gaan. Dat ben ik: ik onderhoud mijn spullen goed en als iets stuk gaat maak ik het zelf. Als maatvoerder ben ik hartstikke vrij en mijn werk is nog afwisselender geworden. Het was een goede oplossing voor de situatie, alles is goedgekomen.’

Wat doe je als maatvoerder?

‘Op basis van een referentiepunt, bijvoorbeeld een gebouw in de omgeving of buispaaltjes die de gemeente plaatst, zet ik allereerst het grondwerk uit met piketpaaltjes. Ik coördineer vervolgens het uitgraven van de fundering en bepaal of de ondergrond verbeterd moet worden. Daarna kom ik terug met mijn meetapparaat en bepaal ik de hoekpunten van de bekisting van de fundering. Als die klaar is teken ik de beganegrondvloer uit en als die gestort is de binnenwanden. Dan kom ik nog een keer terug voor de binnenwanden op de verdiepingsvloeren. Daarnaast maak ik alle meterkasten klaar. Kortom: ik zet de lijnen uit. Dat lijkt makkelijk, maar het heeft best wat voeten in de aarde. Mijn werk vormt de basis van iedere woning.’

Mis je het timmerwerk nog wel eens?

‘De bouw is sowieso veranderd. Een woning van A tot Z bouwen doen timmermannen niet meer. Daarbij heb ik al zoveel getimmerd in mijn leven, op een gegeven moment wordt het minder spannend. Af en toe moet je iets nieuws doen, wat dat betreft klopt het wel wat in Gonard’s stukje staat. En als je dan ook nog bij een bedrijf werkt dat met de tijd meegaat blijft het werk interessant, ook na 25 jaar. Veranderingen zullen blijven komen en dat is ook goed, er komen vanzelf weer nieuwe dingen op je pad. Als ik maar buiten kan blijven werken.’